In het appartementencomplex van mijn schoonvader is de sociale controle groot. Dat begint al bij de ingang. Een groot aanplakbiljet wijst mensen erop dat honden hier te allen tijde aangelijnd moeten zijn. Dat snap ik, stel je voor dat iedereen zijn viervoeter vrolijk laat ronddartelen. Om dit gebod te handhaven, zitten er vrijwel altijd kritische oudjes in het zitje in de hal. Zij monsteren iedereen die binnenkomt. Ik heb van mijn schoonvader de sleutel van de toegangsdeuren gekregen maar dat is geen reden om mij niet wantrouwend te bekijken. Ze vragen nog net niet wat ik kom doen.
Laatst was ik door mijn schoonvader op pad gestuurd om kleding op te halen. Hijzelf was halsoverkop opgenomen in het ziekenhuis. Gelukkig herstelde hij spoedig en kon hij zich al weer zorgen maken over welke kleding ik precies moest halen. Dat overhemd, die broek en vergeet mijn telefoon niet. Gewapend met mijn lijstje toog ik naar zijn huis. Door de automatische schuifdeuren, daarna verschafte ik me de toegang tot de hal. Argwanend draaiden die hoofden en bekeken me. “Ah, de schoondochter, dat kan.” Ik stapte de lift in, gemak dient de mens, en liet me naar de juiste etage brengen. Daar stond de buurman van pa te rommelen met zijn plastic bloemen en handbeschilderde dakpan, overgebleven van een rommelmarkt uit antieke tijden. Ik groette de man en liep naar de voordeur. “Hij is er niet hoor, hij is vanmiddag naar het ziekenhuis gebracht. De ambulance heeft hem opgehaald.”
“Ja, dat weet ik, ik kom even spullen voor hem halen.”
De buurman ging er eens voor staan. “Hoe gaat het nu met hem?”
Ik keek stiekem op mijn horloge. Gelukkig, het kon wel even.
“Ach, hij krijgt een kuur en dan hopen we hem weer op de been te krijgen.”
“Ja, ik ken dat. Ik heb zelf ook zoveel last. De dokter zegt dat er niks meer aan te doen is.”
Inwendig slaakte ik een hele diepe zucht. Als ik ergens een hekel aan heb, is het aan oude mensen die vanuit het niets tegen een wildvreemde gaan klagen. Pa klaagt nooit.
Ik mompelde iets tegen de man van ‘druk’, ‘laat’, ‘geen tijd’ en schoof snel het appartement van mijn schoonvader binnen. Gered, gelukkig. Ik pakte de gevraagde spullen in en maakte me snel uit de voeten. De buurman stond nog steeds buiten, ik verdacht hem ervan mij op te wachten. Dus ik zwaaide nadrukkelijk en liep door. “Wens hem beterschap!”, hoorde ik achter me roepen. Ik stak mijn hand op ter bevestiging. Pa wordt wel beter, die heeft longontsteking. En gelukkig geen ongeneselijke bemoeizucht.