Mijn oom, de oudere broer van mijn vader, was kloosterling. Voor ons kinderen was dat een gegeven. Oom Pierre woonde in het klooster en de bezoeken aan hem waren een ontdekkingsreis. We kwamen niet uitgekeken, achter iedere deur en na iedere bocht die de gang nam, wachtte weer een nieuw avontuur. Uren konden we rondlopen door de lange gangen, we bezochten de bibliotheek en speelden verstoppertje in de enorme tuin.
Oom Pierre kwam ook regelmatig logeren. Hij was net als mijn vader werkzaam in het onderwijs en met Kerst, met Pasen en in de zomervakantie had hij meer dan genoeg tijd om zijn broer en diens gezin met een bezoek te vereren. Wij vonden het prima. Oom Pierre bracht altijd massa’s kadootjes mee. En het feit dat mijn vader en moeder in zijn aanwezigheid geen ruzie maakten, was een prettige bijkomstigheid. De geur van de sigaren die oom Pierre veelvuldig rookte, bezorgen mij nog altijd de herinnering aan rust in huis.
Later, maar dat was pas veel later, gingen we onszelf toch vragen stellen. Want, waarom mochten wij de boeken van oom Pierre niet lezen. “Die zijn voor grote mensen”, zei hij dan. En hoe kon het toch dat oom Pierre altijd geld in overvloed leek te hebben, terwijl wij ook collega-kloosterlingen kenden die helemaal niet zo luxe leefden. Vragen, die we op een gegeven moment ook gingen stellen.
Ook de vragen die we stelden over het katholieke geloof als zodanig, vielen niet in goede aarde. “Die snotapen worden steeds brutaler”, hoorden we hem verzuchten. Maar wij vonden het toch vreemd dat de kelder van het grote klooster, het Moederhuis zoals zij dat noemden, afgeladen vol stond met Afrikaanse kunst waar niemand iets van wist. Want was dat dan eigenlijk geen diefstal? En hoezo moesten de Afrikaanse mensen katholiek worden, wat was er mis met hun eigen geloof?
Ook de financiering van de orde was voor ons een raadsel. De kloosterlingen werden allemaal ouder en op een gegeven moment moesten zij de rente van het kapitaal aanspreken. Dat werd niet iedere vrijdag in de vastentijd paling eten. De broekriem moest aangehaald worden. Maar waarom werd dat kapitaal dan niet gebruikt, om anderen te helpen bijvoorbeeld. Want een kloosterorde was er toch om te dienen?
Steeds vaker kwamen onze vragen ons op een boze blik van mijn vader te staan. Oom Pierre bracht ook al lang geen kadootjes meer voor ons mee. De bezoeken werden ook minder en behoorlijk ingekort. Wij gingen ook niet iedere keer meer mee op bezoek. Oom Pierre was door de mand gevallen en ontmaskerd als een oude viezerik die stiekem naar zijn nichtjes loerde en het geld van de gemeenschap over de balk smeet.
Het contact met oom Pierre verwaterde en we zagen hem nog één keer per jaar, op zijn verjaardag. Dan zaten we met de hele familie in de refter en kregen lauwe koffie en een gebakje.
Na zijn dood, eenzaam en zonder een levende ziel in de buurt, heb ik pas beseft dat hij diepongelukkig en heel erg eenzaam moet zijn geweest. Gedwongen door zijn ouders in het klooster te gaan, de oudste zoon in een goed katholiek gezin moest immers intreden, een leven leidend dat niet zijn keuze was. Het enige goede daaraan was dat hij leraar had kunnen worden, Piet Molecuul, ik zal zijn bijnaam nooit vergeten.
Op het kerkhof, waar hij bijgezet zou worden bij alle kloosterlingen die hem al voor waren gegaan, stond ik met een gevoel van weemoed naar zijn kist te kijken. Het was een prachtige herfstdag, om de kist stonden acht mensen, mijn moeder, mijn drie zussen, drie kloosterlingen en ik. De optelsom van een lang en triest leven.